Spreeuw (Sturnidae)
Spreeuwen vormen een familie van ongeveer 100 soorten middelgrote
zangvogels. Hun verspreidingsgebied omvat het grootste deel van de Oude Wereld
en ze lijken het, tenminste met enige soorten, nog sterk uit te breiden. In
sommige gebieden zijn de spreeuwen zo talrijk dat ze zich tot een plaag ontwikkelen.
Lichaamsbouw:
Spreeuwen hebben over het algemeen een slanke snavel, een tamelijk rechtopstaande
houding en een glad, glanzend verenkleed. De ogen staan dicht bij de snavelaanzet.
Dat is belangrijk voor het voedselzoeken. Ze steken de snavel diep in de grond,
openen hem dan een klein beetje om een diertje te pakken en kijken langs de
snavel naar de buit. De bij de familie Sturnus horende soorten hebben tamelijk
lange spitse veren op kop en hals en zijn een beetje eentonig grijszwart of
bruinig van kleur. Soms zijn ze ook rose met donkere vlekken. Ze zijn veel
op de grond, meestal zoekend naar voedsel, onrustig en snel heen en weer trippelend.
Hun vlucht is rechtlijnig en snel, waarbij ze vaak met de vleugels slaan.
Buiten de broedtijd zijn ze altijd in kleine of grote zwermen onderweg.
Voeding:
Hun hoofdvoedsel bestaat uit insecten en andere ongewervelde dieren. Daarbij
eten ze nog allerlei vruchten, voor al kersen en aalbessen, zaad, en groene
plantendelen. Fruittelers hebben een hekel aan spreeuwen en bestrijden hen
met alle middelen.
Voortplanting:
De meeste spreeuwen bouwen geen mooie maar wel tamelijk grote nesten. De spreeuwen
die nesten in bomen bouwen, maken kogelronde huisjes met een zij-ingang. De
holenbroeders bouwen open meer komvormige nesten. Een paar Afrikaanse soorten
trekken ook graag in oude nesten van de wevervogels. De Europese spreeuw broedt
meestal in boomholte's en trekt niet in nestkastjes. Hij gebruikt zijn nest
vaak het gehele jaar als woning en vergroot het na het broeden vaak nog.
Soorten:
De gewone spreeuw (Sturnus vulgaris) werd in kleine aantallen ook in Noord-Amerika
en Australië ingevoerd en heeft zich daar enorm sterk vermeerd. De rozenspreeuw
(Sturnus resp. Pastor roseus), bewoont de steppen van het Aziatische binnenland,
maar dringt af en toe ook ver naar het zuiden en westen door en is af en toe
ook in West-Europa waar te nemen.
De Acridotheres- en Gracula-soorten, zoals de beo's, zijn veel krachtiger
gebouwd en zijn meestal meer planten-en zaadeters dan insecteneters.
Zie ook glansspreeuw, koespreeuw en troepiaal.