Gier

Gieren zijn grote, overdag actieve roofvogels.
Men onderscheidt twee hoofdgroepen: de gier uit de Nieuwe Wereld (Cathartidae), die uitsluitend in Amerika leeft, en de gier uit de Oude Wereld (Aegypiinae) als onderfamilie van de Accipitridae, waarvan het verspreidingsgebied zich uitstrekt over Europa, Azië en Afrika.

Lichaamsbouw:
Alle gieren hebben, minder door verwantschap dan door een parallel lopende ontwikkeling, verschillende gemeenschappelijke kenmerken.
Ze hebben een gedeeltelijk of volledig naakte kop en hals, waarschijnlijk omdat ze zich voeden met dode dieren. Aangezien ze, op een paar uitzonderingen na, hun prooi niet zelf doden, missen ze de sterke klauwen van de adelaar.
De gieren hebben looppoten met korte, stompe klauwen. Veel soorten hebben een speciaal ingestelde tong voor het eten van weke delen en voor het opzuigen van beenmerg. De gieren hebben ongelooflijk scherpe ogen en zijn uitstekende zweefvliegers.

Soorten:
Tot de gieren uit de Nieuwe Wereld behoort de condor, die met een lengte van ongeveer 1,15 m en een vleugelspanwijdte van ca. 2.75 m één van de grootste van alle vliegende vogels is. Een paar soorten gieren uit de Oude Wereld zijn echter een beetje kleiner.
De kleinste en zwakste van alle gieren is de zwartwitte krenggier of aasgier (Neophron percnopterus).
De gieren uit de Nieuwe Wereld onderscheiden zich van die uit de Oude Wereld door het ontbreken van een neusscheidingswand maar hebben een goed ontwikkelde reukzin. De neusopening bevindt zich op het puntje van de snavel. Voor het opsporen van een prooi op grote afstand vertrouwen ook de gieren uit de Nieuwe Wereld op hun scherpe ogen. In Amerika werden al meerdere keren lekken in gasleidingen ontdekt, omdat gieren daarboven cirkelden. Ze werden door de vieze lucht van chemische stoffen aangetrokken..
Tot de gieren uit de Nieuwe Wereld behoren zeven soorten: de Andes-condor (Vultur gryphus) en de Californische condor (Cymnogyps californicus), de koningsgier (Sarcoramphus papa) met zeer opvallende rood-witte veren en gloeiend oranje, rode, blauwe en lila gekleurde huiddelen bij de kop en de nek, de in Zuid- en Midden Amerika wijdverspreide kalkoengier (Cathartes aura), twee andere Cathartes-soorten en de kleine, volkomen zwarte gier (Coragyps atratus).
Tot de gieren uit de Oude Wereld behoren acht klassen met in totaal dertien soorten. De bekendsten zijn de aasgier en de lammergier of baardgier (Cypaetus barbatus).
De monniksgier (Aegypius monachus) is de grootste roofvogel uit de Oude Wereld en maar een weinig kleiner dan de condor. Ook de gieren uit deOude Wereld zijn uitgesproken aaseters. Voor het opsporen van prooi, vertrouwen ze uitsluitend op hun ogen. Ze hebben een neusscheidingswand en hun reukvermogen is maar zwak ontwikkeld. De neusopeningen zitten aan de wortel van de snavel. De gieren kunnen een groot kadaver zien op kilometers hoogte, maar slaan ook andere roofvogels gade en zelfs leeuwen en hyena's op zoek naar voedsel. Over het algemeen eten ze uitsluitend overdag.
Er zijn drie hoofdtypes: de grote, in groepen levende gieren, de grote, sterk solitair levende gieren en de kleine gieren met zwakke snavels. Voedsel:
Alle gieren uit de Nieuwe Wereld zijn aaseters, maar de zwarte gieren eten ook allerlei afval zoals overrijpe of rotte vruchten. De lammergier eet bijna uitsluitend beenderen en in grote nood schildpadden en verrot vlees.
De gevonden beenderen neemt hij mee tot op grote hoogte en als hij dan in de windrichting een platte steen ziet, laat hij zijn buit daarop vallen. Daarna beschrijft hij een halve cirkel en laat zich vervolgens vanuit de tegengestelde richting op zijn buit vallen
. De aasgier eet in de eerste plaats allerlei dierlijk afval, maar ook uitwerpselen van mensen en huisdieren, muizen, insecten en eieren. Zoals men heeft kunnen vaststellen, is de aasgier een van de weinige vogels, die een werktuig gebruiken. Voor het breken van de eierschalen neemt hij of een steen in de snavel en hamert daarmee op het ei, of hij neemt de steen mee in de lucht en laat die dan op het ei vallen.

Levenswijze:
De grote, solitair levende gieren jagen en slapen alleen of paarsgewijs, slechts in zeldzame gevallen ziet men ze met meerdere bijelkaar.
Ze zijn uitgesproken agressief, jagen vaak andere gieren en roofvogels weg van hun buit en slaan ook vaak kleinere dieren. Bij de in groepen levende gieren is de strijd om het eten vaak zeer groot.
Zodra eenkadaver gevonden is, dringen de dieren met de meeste honger naar voren, bedreigen hun soortgenoten en eten zich in de kortst mogelijke tijd vol. Daarna worden ze door een tweede groep weggejaagd en rusten dan aan de kant. Dat gaat zo door, tot er niets meer over is.

Voortplanting:
Alle gieren uit de Oude Wereld nestelen op bomen of uitstekende rotspunten.
De gieren uit de Nieuwe Wereld daarentegen bouwen helemaal geen nesten. Zij broeden in holen, holle bomen of op de grond. De lammergier en de aasgieren bouwen bij voorkeur hun nest in spelonken en grotten, de kapgier en de solitair levende exemplaren onder de grote gieren bouwen hun nesten in grote of kleine koloniën op bomen of klippen.
De grote soorten leggen meestal maar één ei, de kleinere soorten twee. De broedperiode is naar verhouding lang en het grootbrengen van de jongen duurt meerdere maanden. De jongen worden in deze tijd door beide ouders uit de krop gevoed.

Back